Beseft Donner wat hij zegt?
door Britta Böhler

Het is schokkend dat minister Donner ‘potentiële terroristen’ meent te herkennen op basis van uiterlijke kenmerken of ideeën, vindt Britta Böhler.

In de politiek kan het soms raar lopen. Terwijl heel politiek Den Haag zich de afgelopen twee weken druk maakte over het voorstel van de minister van Justitie om de strafbepaling ‘smalende godslastering’ uit de mottenballen te halen, bleef volstrekt onopgemerkt dat diezelfde minister ondertussen met één pennenstreek een heel grondwetsartikel naar de schroothoop verwees.

Wat is er gebeurd? In een opiniestuk in reactie op een publicatie van Herman van Gunsteren (Forum, 13 november) zette minister Donner zijn visie op terrorismebestrijding uiteen (Forum, 16 november). Hierbij stond hij met name stil bij de opsporing en bestraffing van iemand die weliswaar nog geen terroristische aanslag had gepleegd, maar die dit wel van plan was. Strafrechtelijk gezien betekent dit het samenspannen tot of het voorbereiden van een aanslag. Tot zover allemaal niets nieuws of opmerkelijks.

Maar de minister deed vervolgens ook uit de doeken hoe justitie deze, zeg maar ‘potentiële terroristen’ identificeert. Wie zou denken dat dit gebeurt zoals het strafrecht dat voorschrijft, namelijk op basis van een concrete verdenking en op basis van objectief bewijs, heeft het helemaal mis. Omdat een potentiële terrorist geen gewone misdadiger is, moet er volgens de minister ‘op andere signalen worden gelet dan bij de gebruikelijke criminelen’ en dus kunnen ‘uiterlijke kenmerken of de ideeën al verdachte aanwijzingen opleveren.’

Uiterlijke kenmerken? Ideeën? Beseft minister Donner wel wat hij hiermee zegt? Het feit dat een minister van Justitie iemand louter en alleen op grond van zijn uiterlijk of op grond van zijn denkbeelden als verdachte van terrorisme wil aanmerken, is ronduit schokkend. Het standpunt van de minister is niet alleen in strijd met de uitgangspunten van het strafrecht, het is ook in strijd met de Grondwet. Je zou bijna denken dat minister Donner de wens van For-tuyn het ‘rare grondwetsartikel’ over non-discriminatie af te schaffen, alsnog wil vervullen.

Schokkend is ook dat er niemand aanstoot aan heeft genomen. Geen spoeddebat in de Tweede Kamer, geen politiek verslaggever die de minister het vuur aan de schenen legde, geen columnist die woedend in de pen klom. Kennelijk had niemand het idee dat de minister hier heel wat heeft uit te leggen. Of zijn wij inmiddels zo gewend aan het omverwerpen van heilige huisjes dat ook de Grondwet niet meer veilig is?

Er is niet veel fantasie voor nodig om te bedenken dat een hele bevolkingsgroep voldoet aan minister Donners ‘daderprofiel’: moslims met een Noord-Afrikaans of Arabisch uiterlijk en niet-westerse kleding, anders gezegd mannen met baarden en lange gewaden. Ook wat de verdachte ideeën betreft ligt voor de hand wat de minister van Justitie voor ogen heeft. En het is in onze open samenleving vanzelfsprekend ook niet moeilijk er achter te komen wie deze ideeën erop na houdt. Weliswaar weet de overheid (nog) niet wat zich in onze hoofden afspeelt, maar wie publiekelijk een bepaalde mening over de islam uit, kan vrij eenvoudig als potentiële terrorist worden geïdentificeerd. Op deze manier is het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting ook in de ogen van de minister van Justitie toch nog ergens goed voor.

En wat degenen betreft die zich in de toekomst voorzichtigheidshalve niet meer openlijk in het debat mengen, zijn er voldoende mogelijkheden om er alsnog achter te komen of zij verdachte opvattingen hebben. De overheid heeft immers zo langzamerhand alle bevoegdheden in huis om zich tot een volwaardige gedachtepolitie te kunnen ontwikkelen. En als justitie de door de AIVD afgeluisterde gesprekken in theehuizen, de afgetapte mobiele telefoons van moslimjongeren en de observaties van moskeebezoeken dan ook nog combineert met de uitkomst van het nieuwe wondermiddel van de datamining - welke moslim bezoekt welke internetsite, wie leest welke boeken en wie reist naar welke landen - zitten binnenkort heel veel mensen als potentiële terroristen achter slot en grendel. Weliswaar is er dan nog het probleem dat de rechter hen uiteindelijk vrij zal spreken, maar ook hiervoor heeft de minister van Justitie een oplossing bedacht.

Met zijn wetsvoorstel over de twee-jaars-termijn van het voorarrest kan hij er in ieder geval voor zorgen dat de potentiële terroristen tot na de volgende verkiezingen vast blijven zitten. Tot die tijd is de samenleving dus weer veilig, althans wat er dan nog van over is.

Er zijn tenminste twee redenen waarom dit een heilloze weg is. Ten eerste is de collateral damage - het vastzetten van onschuldigen - wel erg hoog. Ten tweede valt te vrezen dat de echte terroristen de dans zullen ontspringen door hun baarden af te scheren en af te zien van het moskeebezoek. Maar het grootste bezwaar is wellicht de schade die door zo’n beleid aan onze samenleving wordt aangericht. Een overheid die discriminatie tot beleidsinstrument verheft, verliest de morele basis van haar gezag.

Inderdaad, het kan soms raar lopen. Het doel van terrorisme is het destabiliseren van een samenleving door het verspreiden van angst. In de nieuwe wet terrorismebestrijding die sinds kort van kracht is, wordt het terroristisch doel gedefinieerd als het ‘oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking ernstige vrees aan te jagen’. Ik kan mij zo voorstellen dat ook het beleid van minister Donner een hele bevolkingsgroep de stuipen op het lijf zal jagen.

Britta Böhler is advocaat te Amsterdam en auteur van Crisis in de rechtstaat. Spraakmakende zaken, verborgen processen. De Arbeiderspers, 2004.

Bron: De Volkskrant, zaterdag 27 november 2004.

[ top | reacties welkom postbus@j-accuse.nl ]