Er zijn geen onontkoombare
redenen waarom de Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens per se in de vorm van rechten gevat zou moeten worden.
Beter zou zijn: een internationale conventie die bepaalt
wat overheden Wel en niet mogen doen.
Het is een uiterst ontoepasselijke vraag. Kunnen we de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens naar het
archief van de eerbiedwaardige souvenirs verwijzen en vervolgens
een draaglijk leven leiden?
De uit 1948 daterende Universele Verklaring bevat een
dertigtal artikelen met rechten die universeel zijn, die
op alle mensen betrekking hebben. Welke betekenis hebben
deze rechten? De rechten in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring
— niet meer dan drie — gelden omdat ze ons door
de Schepper geschonken zijn. Dus heeft iedereen op grond
van een goddelijk decreet, dat men onmogelijk in twijfel
kan trekken, recht op leven, vrijheid en streven naar geluk.
De Universele Verklaring zegt daarentegen niet of de erin
opgesomde rechten ons door God of natuur zijn geschonken.
Het gaat hier om een normatieve tekst dat de wereld beter
zou zijn als mensen niet willekeurig zouden worden opgepakt
of aan martelingen blootgesteld. De Universele Verklaring
is een opsomming van wensen. Vanuit een empirisch wetenschappelijke
instelling is er niets tegen wensen, maar daarmee zijn ze
nog geen waarheden.
De historische voorlopers van de mensenrechten —
zoals de Magna Charta in Engeland, het neminem captiva-bimus
in Polen of het Edict van Nantes in Frankrijk — zijn
in feite beperkingen waarmee de staat of liever de monarch
instemt. Het zijn aan de machthebber opgelegde restricties.
Het gaat om wetten waarmee onderdanen, met name de adel,
zich verdedigden tegen willekeur en geweld van de machthebbers
en hun belastingen. Ze waren niet bedoeld als de eeuwig
geldende stenen tafelen van Mozes.
Omdat het om door machthebbers graag of minder graag gedane
concessies ging, was het duidelijk dat ze verbeterd, veranderd
of ongeldig verklaard konden worden. De Magna Charta was
reeds onderhevig aan veranderingen in het eerste decennium
na haar bekrachtiging in 1215. Als gevolg van politieke
en sociale hervormingen verloren veel bepalingen hun geldigheid.
Tenminste één van de toentertijd beloofde
vrijheden geldt nu niet meer: het principe dat iedereen
zich in vredestijd in Engeland mag vestigen. De belofte
neminem captivabimus was in de Poolse geschiedenis evenmin
onveranderlijk. En het Edict van Nantes werd na een tiental
jaren al ingetrokken. Al deze wetten of decreten hebben
niettemin hun sporen nagelaten. Op een of andere manier
werden ze in het collectieve geheugen gecodeerd en dienden
ze als uitgangspunt voor latere bepalingen, zoals de Magna
Charta voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.
Toch zijn er geen onontkoombare redenen waarom de Universele
Verklaring per se in de vorm van rechten gevat zou moeten
worden. Eerder zijn er redenen om ervan af te stappen. En
als er al mensenrechten bestaan, moeten deze aan een aantal
voorwaarden voldoen.
Ten eerste: het gaat om rechten die worden gedragen door
individuen en niet door gemeenschappen, naties of de hele
mensheid. Natuurlijk, momenteel worden allerlei conflicten
tussen volksstammen vanuit het perspectief van de mensenrechten
uitgevochten, onder het motto: dit territorium behoort ons
historisch toe, het afpakken is een schending van de mensenrechten.
Maar ook de wensen van individuen die met elkaar botsen
worden zo benaderd. Hebben jonge mensen soms geen recht
om naar rockmuziek te luisteren? Hebben hun buren dan geen
recht om 's nachts niet te worden blootgesteld aan lawaai
en gegil? Zelfs mijn eigen behoeftes en wensen kunnen met
elkaar in botsing komen. Ik heb er recht op in een schoon
milieu te leven. Maar heb ik er dan geen recht op auto te
rijden?
Dat individuen dragers van rechten zijn, is dus niet voldoende.
Individuele rechten moeten zo worden beschreven dat mijn
rechten niet conflicteren met de jouwe. Hoe kan dat? Ik
kan zelf zo over mijn rechten beslissen dat andermans aanspraken
die met de mijne botsen ongeldig zijn. Kortom, ik kan mezelf
tot de koning van de wereld uitroepen. Maar omdat de kans
dat de wereld zo wordt ingericht zeer klein is, moeten we
aanvaarden dat aanspraken van afzonderlijke mensen uitgedrukt
in termen van de mensenrechten onafwendbaar strijdig met
elkaar zijn.
Ten tweede: wanneer iemands rechten worden geschonden
of als iemand denkt dat ze worden geschonden, is het noodzakelijk
te kunnen vaststellen wie de schender van die rechten is.
In sommige gevallen is dit mogelijk. Als iemand gefolterd
of zonder reden gearresteerd wordt, is het mogelijk personen
of instanties die de schendingen begaan aan te wijzen. Ook
wanneer ik, conform het staatsrecht, tot de doodstraf word
veroordeeld omdat ik van geloof ben veranderd — zoals
bijvoorbeeld in islamitische landen voorkomt — is
het mogelijk personen of instituties aan te wijzen die zowel
opstellers als uitvoerders zijn van deze wetten waarmee
mensenrechten worden geschonden.
Het is echter anders wanneer ik werkloos ben. Daarmee
worden volgens de Universele Verklaring ook de mensenrechten
geschonden, te weten het recht op arbeid. Werkloosheid is
inderdaad een pijnlijke en dramatische plaag geworden in
bijna alle landen. Wanneer er een onvergankelijk recht op
arbeid bestaat, is het noodzakelijk te bepalen wie de werkloosheid
heeft veroorzaakt, zodat we hem vervolgens kunnen dwingen
aan de werkloze zijn arbeidsplaats terug te geven. Maar
werkloosheid is het resultaat van economische en sociale
processen waarover geen duidelijk aan te wijzen persoon
of institutie een zodanige macht uitoefent dat dit verschijnsel
per decreet kan worden opgeheven. Het is ons toegestaan
— en dat moeten we ook doen — om van regeringen
maatregelen te eisen die tot een daling van werkloosheid
leiden en die werklozen een minimumuitkering garanderen.
Maar een situatie waarin niemand werkzoekend is, bestaat
alleen binnen een totalitair systeem.
We hebben dromen nodig. Dat we dromen van een wereld zonder
armoede en honger, zonder ellende en slavernij, dromen over
broederschap en solidariteit, zonder onderlinge strijd en
geweld, is ook rechtmatig. Maar het is niet verstandig om
rechten te formuleren die niet door de staat kunnen worden
gegarandeerd.
Ten derde: rechthebbenden moeten zich van hun rechten
bewust zijn. Het argument dat ratten en kakkerlakken geen
rechten hebben omdat ze er geen besef van hebben, kan ogenschijnlijk
worden weerlegd door de opmerking dat als dit het geval
is kleine kinderen dan ook geen rechten hebben. Kleine kinderen
hebben inderdaad geen rechten, waaruit echter niet de conclusie
kan worden getrokken dat we ze mogen doden of martelen.
Wij, volwassenen, hebben tegenover hen bepaalde plichten:
we moeten ze voeden, tegen gevaar en leed beschermen, tot
deelnemers aan de cultuur opvoeden. Dit zijn morele plichten,
geen rechten.
Er is dus geen sprake van symmetrie. In tegenstelling tot
plichtentaai is de mensenrechtentaai onduidelijk: we weten
zelden hoe ver de geldigheid van een bepaald recht reikt.
Betekent het recht op leven dat de doodstraf niet is toegestaan?
Deze problemen doemen ook op als we de Universele Verklaring
per artikel volgen. Een ieder heeft recht deel te nemen
aan het bestuur van zijn land en een ieder heeft gelijke
toegang tot openbare diensten, vernemen we in artikel 21.
Betekent «gelijke toegang» automatisch dat de
erfelijke monarchie onrechtmatig is en omvergeworpen moet
worden, al wil de meerderheid van de bevolking haar behouden?
Hoeveel coups en ernstige ongeregeldheden kunnen we verwachten
als politieke stelsels plotseling moeten worden veranderd
ter wille van hun aanpassing aan de abstractie van de mensenrechten?
Iedereen heeft recht op eigendom. Laten we ervan uitgaan
dat het gaat om het recht op het verkrijgn, beheren en beschermen
van legaal verkregen eigendom tegen arbitraire confiscaties.
Er bestaan rijke grootgrondbezitters doordat bijvoorbeeld
de echtgenoot van een dame die honderden jaren geleden maïtresse
was van de koning — toen de koning het land nog als
zijn bezit beschouwde — de landgoederen als dank kreeg.
Is dit eigendom vele generaties na de maïtresse legaal
verkregen? Volgt hieruit — wat de vroege Franse socialisten
soms beweerden — dat diegene die geen eigendom heeft
het wel hoort te krijgen? Maar hoe en van wie? Als dit het
ideaal van de Universele Verklaring zou zijn, zou dit de
voorbode van een totalitaire tirannie betekenen. Alleen
onder die omstandigheden is zoiets immers denkbaar.
Een ieder heeft recht op een veilig leven. Wie zet zijn
handtekening niet onder deze leuze? Maar wat betekent het?
Dat er geen moordpartijen, diefstallen, verkrachtingen zouden
moeten bestaan, geen georganiseerde misdaad en geen terroristen
en dat de politie daartegen effectief optreedt? Voor dit
programma hebben we de mensenrechtendoctrine niet nodig.
Vrijheid van godsdienst en meningsuiting? Prima idee.
Maar moeten we hieruit concluderen dat het in sommige landen
geldende verbod op het verspreiden van racistische leuzen
en etnische haat ingetrokken moet worden? Of, andersom,
dat het oproepen tot een heilige oorlog tegen niet-gelovigen
ongestoord getolereerd moet worden?
Mensen die om etnische of politieke redenen vervolgd worden,
hebben recht in andere landen asiel te zoeken en te genieten.
Onder meer Taliban-aanhangers in Afghanistan en aanhangers
van het voormalige regime in Irak zijn aan vervolgingen
blootgesteld. Het is waar: ik mag geen asiel aanvragen als
ik een daad heb begaan die in strijd is met de doelstellingen
en beginselen van de VN. Wie moet echter beoordelen wat
wel en niet met deze doelstellingen strijdig is? Is het
gevecht tegen een vreemd leger dat mijn land is binnengevallen
— zoals bij de invasies in Afghanistan, Irak, Joegoslavië
— daarmee strijdig?
De wereld hoort eerlijk te zijn en niet oneerlijk. Wie
kan hier tegen zijn? Niemand. Maar het is wel ideologie.
De werkelijkheid is namelijk anders. Mensen blijven elkaar
vermoorden. Het is twijfelachtig of de aankondiging dat
iedereen recht op leven heeft een betere maatregel is om
moorden en oorlogen te voorkomen dan de Tien Geboden of
een adequaat optreden van politie en justitie. Bij kritiek
op staten waar tirannen en moordenaars regeren, kan men
natuurlijk de mensenrechten citeren. Maar er is weinig kans
dat tirannenharten door deze lectuur in ontroering zullen
geraken.
Wetten die bedoeld zijn om mensen tegen geweld en discriminatie
te beschermen, hoeven zich dus niet per se op de mensenrechten
te beroepen, sterker nog, zonder dat zijn ze juist preciezer.
De Amerikaanse constitutie, met haar godsdienstvrijheid
en rigoureuze scheiding tussen kerk en staat, vermeldt niet
dat godsdienstvrijheid een mensenrecht is. In het eerste
amendement staat slechts dat het Congres geen wetten zal
aannemen die een godsdienst opleggen of vrije geloofsbelijdenis
verbieden. In de dertiende wijziging staat dat noch in de
VS noch op andere plaatsen die zijn onderworpen aan de Amerikaanse
jurisdictie slavernij zal bestaan. Dit zijn bondig geformuleerde
wettelijke bepalingen die er niet beter op werden toen wetgevers
eraan toevoegden dat er mensenrechten in het geding waren.
De mensenrechtendoctrine bezit nóg een gevaarlijk
element. Ze heeft in onze beschaving een sfeer geschapen
van eindeloze aanspraken die in mensenrechtentaai worden
verkleed. Wat ik mezelf ook maar toewens, ik heb er recht
op. Tot nu toe heb ik nog niet vernomen van een jongeman
die geklaagd zou hebben dat zijn mensenrechten werden geschonden
omdat een dame niet met hem naar bed wilde, maar het zou
me niet verbazen als ook dergelijke zaken intussen aanhangig
waren.
Naast deze onverstandige privé-aanspraken, gemaakt
uit naam van mensenrechten, naast het absurde geloof dat
iedereen recht op geluk heeft, zijn er wellicht nog andere
ongewenste aspecten van het mensenrechtengeloof. Vrijheid
kan immers ook voor slechte doelen worden gebruikt. Pornografie
en seksobsessie vinden in dit geloof hun wortels. De vrijheid
van drukpers kan óók een instrument zijn om
leugens en laster te verspreiden. En onbetwiste misdadigers
maken er gebruik van om hun straf te ontlopen. We zijn er
dagelijks getuige van.
Dus als uit het kromme stuk hout waaruit volgens Kant
de mens gesneden is niets eenvoudigs valt te maken, zijn
wettelijke beperkingen, verboden en geboden, overal en altijd
onontbeerlijk. Het is goed dat tijdens de rechtsgang het
vermoeden van onschuld geldt, dat bij het sluiten van een
huwelijk toestemming van beide partijen nodig is, dat de
rechterlijke macht onafhankelijk is, dat er geen discriminatie
op grond van godsdienst, ras of geslacht mag bestaan, enzovoort.
Maar al deze regels beschermen het individu allereerst tegen
het geweld van de staat, van de kerken of zelfs van gebruiken.
Deze in de jurisprudentie opgenomen verboden en geboden
hoeven dus niet in wetgeving te worden geïncorporeerd
alsof ze vanuit mensenrechten voortvloeien. De in de Amerikaanse
grondwet verankerde rechten — godsdienstvrijheid,
lekenstaat, vrije meningsuiting en verbod op slavernij —
functioneren juist goed als restrictieve wetten. Filosofen
kunnen zich natuurlijk over de theoretische gronden van
deze restricties buigen, maar wetten zijn beter en duidelijker
wanneer ze gevrijwaard zijn van filosofische of theologische
doctrines.
Volgens sceptici en critici refereren de mensenrechten aan
een fictieve mens.
Aan een mens die niet historisch is verankerd, een mens
die de geschiedenis niet kent noch nodig heeft, een mens
die slechts uit zuiver verstand bestaat, een belichaming
van doctrines is en niet echt deelneemt aan collectieve,
etnische, godsdienstige of sociale conflicten, een mens
die geen duizend talen en dialecten spreekt maar zich bedient
van één taal, even universeel als rekenkundige
wetten. In werkelijkheid bestaat zo'n mens inderdaad niet.
Al weten we niet of de globalisering hem dichterbij brengt,
voorlopig zijn we van dit wezen ver verwijderd, misschien
zelfs nog verder dan tweehonderd jaar geleden. De verschillen
tussen naties en stammen op zoek naar hun eigen identiteit
nemen niet af, integendeel.
Hieruit trekt men soms echter al te makkelijk deze conclusie:
we kunnen maar beter alle tradities, ongeacht hun aard,
met rust laten, onze Europese schema's niet proberen over
te plaatsen naar andere culturen, omdat die schema's er
om culturele redenen niet passen en, als ze al worden overgenomen,
ziekelijk worden vervormd. Anders gezegd: we kunnen die
tirannen maar beter laten moorden en martelen, we laten
die ouders gewoon hun kinderen uithuwelijken, we staan gewelddadige
verminkingen van jonge meisjes of steniging als straf voor
vreemdgaan maar gewoon toe, omdat het bij een traditioneel
gebruik hoort.
Dit is voor de meesten van ons, gevormd door de Europese
beschaving, echter moeilijk te verteren. Misschien moeten
we de Verklaring dus maar luidruchtig blijven verkondigen
en de barbaren dwingen zich te beteren? Sommige dictatoriale
regimes werden met geweld omvergeworpen, en andere verbeterden
zichzelf ten gunste van hun burgers. Dit gebeurde echter
niet door het mediteren van de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens, maar omdat tirannieke stelsels hun
landen in een toestand van economische stagnatie en politieke
zwakte deden belanden.
Het is natuurlijk goed om rechten voor vrouwen en afschaffing
van martelingen te propageren, hopend dat, ook al zullen
barbaren zelf niet geciviliseerd raken, ze zich dan ten
minste zullen schamen over hun barbaarse optreden. Ongetwijfeld
hebben we ook een internationaal wetboek nodig dat tot het
brandmerken van tirannieke regimes dient, en indien mogelijk
zelfs tot omverwerping ervan door geweld van buitenaf. Maar
volgens mij zou een internationale conventie ons betere
diensten bewijzen dan de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens: een conventie die zou bepalen wat de overheid
wel en niet mag doen, een conventie van beperkingen, niet
van rechten. Kortom, geen lijst van zaken waar ik recht
op heb, maar een opsomming van handelingen die geen enkele
staat mag begaan.
In de logica geldt het volgende principe: uit een ware
zin kunnen uitsluitend ware zinnen volgen. Dit strookt met
het gezonde verstand. In de wereld van normen en waarden,
die niet door logische gevolgtrekkingen totstandkomen maar
op grond van historische gebeurtenissen, geldt dit niet.
Binnen het domein van normen en waarden kan vanuit het kwade
zowel kwaad als goed ontstaan, en vanuit het goede zowel
goed als kwaad.
Want dat is ook de consequentie van het stralende geloof
van de Verlichting in de mensenrechten?
Dit is een bewerking van een lezing die Leszek Kolakowski
hield voor de Raad van Poolse Ondernemers, in het najaar
van 2003
© Gazeta Wyborcza
Vertaling: Ewa van den Bergen-Makala
[ top
| reacties welkom postbus@j-accuse.nl
]
|