De eerste studies naar de Kosovo-oorlog suggereren dat
de media en het publiek zich, net als tijdens de Golfoorlog,
weer te gemakkelijk van leugen naar leugen hebben laten
meeslepen.
Op het moment dat een moreel rechtvaardige" oorlog
als de NAVO-interventie
in Kosovo in volle gang is, en ook "onze jongens"
daarbij gevaar open, staan
de media en er publiek vaak niet open voor "de achterkant
van het gelijk".
De grijstinten vervagen, het beeld wordt vereenvoudigd tot
zuiver wit en
zuiver zwart, we hebben een "waas van bloed" voor
onze ogen. Het eigen
morele gelijk wordt dramatisch en emotioneel uitvergroot
tot surplus
nobility", het morele ongelijk van de anderen wordt
uitvergroot tot
"surplus evil" - volgens mechanismen die ik eerder
detailleerde in het boek
De schepping van de wereld in het nieuws.
Wij vertegenwoordigen daarbij onveranderlijk "de internationale
gemeenschap"
en voeren een "humanitaire interventie" uit waarbij
een "vredesmacht" een
onderdrukt volk gaat "bevrijden".
Wij hebben geen vooringenomenheden en belangen. De vijand
is daarentegen
niets minder dan een nieuwe Hitler die zich onveranderlijk
van naziemethoden
en concentratiekampen bedient - hij heeft ook geen legitieme
andere
preoccupaties.
Het is vaak verstandig even te wachten totdat die opwinding
weer wat is
weggeëbd, alvorens op zoek te gaan naar de nuances.
Nu democratische
verkiezingen zowel in Kosovo als in Servië gematigden
aan de regering hebben
gebracht, is het misschien tijd om nog eens terug te kijken
en enkele lessen
te trekken' En ons met name af te vragen of we in tijden
van crisis wel zo
goed en veelzijdig worden geïnformeerd dat we zinvol
kunnen besluiten
bepaalde initiatieven te ondersteunen of niet. Of is het
misschien toch zo
dat de media en de publieke opinie zich in voorkomende gevallen
betrekkelijk
gemakkelijk op sleeptouw laten nemen, steeds opnieuw? Want
nadat de
propaganda in de Golfoorlog eindelijk afdoende was ontleed,
ging het in
Kosovo in iets andere omstandigheden weer ongeveer hetzelfde.
Er waren
weliswaar zo'n 2700 journalisten rond Kosovo (tegenover
bijvoorbeeld slechts
vijfhonderd op het hoogtepunt/dieptepunt van de Vietnamoorlog),
maar het
blijft de vraag of we daardoor ook veelzijdig werden geïnformeerd.
Het heeft meer dan een jaar geduurd voordat het eerste substantiële
boek
over dit onderwerp verscheen. Het is een bundel onder redactie
van de
Britse medialector Philip Hamond uit Londen en de Amerikaanse
emeritus
hoogleraar Edward Herman uit Philadelphia. Daarnaast is
de nieuwste editie
van het standaardwerk van de Britse journalist Philip Knightley
over
oorlogsverslaggeving en propaganda ook er uitgebreid met
een hoofdstukje
over Kosovo. Er zullen getwijfeld nog andere studies volgen.
En de balans
is tot zover niet erg opwekkend.
Het is waar dat het boek van Hammond en Herman nog wat sporen
draagt van
de anti-oorlogspolemieken van destijds door een kleine pacifistische
minderheid. Sommige kleinere hoofdstukken zijn sterk opiniërend
van aard,
en minder geannoteerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor het voorwoord
van de
Britse toneelschrijver Harold Pinter, voor enkele oudere
commentaren van de
Britse journalist John Pilger, en voor een (tweede) hoofdstuk
van de in
Parijs woonachtige Amerikaanse publiciste Diana Johnstone
- over de
dubbelzinnige rol van de Franse "nouveaux pbilosophes".
Die schotschriften
hadden wat mij betreft niet (meer) gehoeven, en doen het
boek eerder schade
dan goed.
Maar zelfs als je dat er van aftrekt, blijft er nog meer
dan genoeg stof
tot nadenken over. Vooral de academische auteurs slagen
er over het
algemeen in de mediaverslaggeving destijds en de Navo-propaganda
op
wezenlijke punten overtuigend ter discussie te stellen.
Dergelijke boeken
zouden daarom eigenlijk verplichte stof moeten zijn voor
aankomende
journalisten en studenten communicatiewetenschap. Maar nergens
in de
westerse wereld bestaan academische instituties die systematisch
studie
maken van propaganda - en al helemaal niet van die aan onze
eigen kant.
Daardoor blijft de kennis fragmentarisch en laten redacteuren
zich telkens
opnieuw in de luren leggen.
Seth Ackerman en Jim Naureckas van de Amerikaanse watchdog-groep
Fair
(Fairness and Accuracy in Reporting) plaatsen om te beginnen
vraagtekens bij
een van de belangrijkste frames of interpretatiekaders van
de crisis -
namelijk dat het allemaal begonnen zou zijn met de reis
van Milosovic naar
Kosovo in 1989, en het arbitrair opschorten van de autonomie
van de regio.
Die visie werd vlak voor de confrontatie uitgevent door
de toenmalige
Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Albright en
daarna kritiekloos
overgenomen door het overgrote deel van de media. Zij gaat
volgens e
auteurs voorbij aan het feit dat de maatregel juist een
reactie was op
separatistische agitatie in de regio gedurende de jaren
zeventig en tachtig,
die uitliep op steeds terugkerende gewelddadigheden tegen
de Servische
minderheid aldaar. Vanaf de rellen van 1981 in Pristina
had dit in de loop
van de tijd tot een groot aantal doden en gewonden geleid.
De belaste term "etnische zuivering" is volgens
deze auteurs ook niet
afkomstig van de Serviërs maar juist van de Kosovaarse
Albanezen. Ze keken
er bijvoorbeeld de Nexis' "news database" op na,
en vonden dat een eerste
verwijzing naar het begrip in de New York Times in 1982
sloeg op het
Kosovaars-Albanese streven, net als een half dozijn verwijzingen
in
daaropvolgende jaren. Nog in 1987 schreef de New York Times:
"Etnische
Albanezen in de [plaatselijke] regering hebben openbare
fondsen en
reglementen gemanipuleerd om land over te nemen dat aan
Serviërs
toebehoorde. " Het artikel sprak over systematische
aanvallen op kerken, het
vergiftigen van bronnen, het doodsteken van jongens en het
verkrachten van
meisjes. Later was dat opeens allemaal weer vergeten.
Iets dergelijks gold volgens de auteurs voor het oplaaien
van de
burgeroorlog vanaf begin 1989 - een jaar vóór
de crisis. Het aantal doden
liep volgens het onafhankelijke Swedish International Peace
Research
Institute Sipri snel op, maar was desondanks niet hoger
dan in een
gemiddelde grote stad in de Verenigde Staten (of op één
dag van politiek
geweld in de rest van de wereld).
In de Amerikaanse en westerse media werd ondertussen nauwelijks
aandacht
besteed aan het optreden en de excessen van het Kosovo Bevrijdingsfront,
maar alleen aan de Servische tegenoffensieven die daardoor
volledig op
zichzelf staande intimidatiecampagnes leken te zijn. Overigens
werd het
Bevrijdingsfront toen nog door de Amerikaanse afgevaardigde
Robert Gelbard
omschreven als een "terroristische organisatie"
en openlijk in verband
gebracht met wapen- en drugssmokkel. Niemand in het Westen
was nog voor het
losweken van Kosovo en het mogelijke ontstaan van een "Groter
Albanië". Pas
later bedacht men dat er toch onvermijdelijk een militaire
confrontatie met
Servië zou moeten komen.
Er werd een grens overschreden met "de slachting"
van Raçak, zo betogen de
samenstellers van het boek, Hammond en Herman zelf. De ware
achtergronden
daarvan waren overigens goeddeels buiten beeld gebleven.
Op 10 januari had
het Bevrijdingsfront daar een politiepost aangevallen en
een politieman
gedood. Op 15 januari voerden Servische troepen een tegenoffensief
uit in
de omgeving, waarbij in de bossen hevig werd gevochten.
Daarna trokken zij
zich terug en nam het Bevrijdingsfront weer bezit van het
dorp. De volgende
dag toonde het Bevrijdingsfront tientallen lijken in burgerkleding
aan
waarnemers en journalisten: het kennelijke bewijs van een
standrechtelijke
executie of massamoord.
Wat nauwelijks uit de media naar voren kwam, was dat OVSE-waarnemers
en
AP-journalisten de "politionele actie" van de
Serviërs de dag daarvoor
hadden begeleid en gefilmd. Sceptici opperden dat het Bevrijdingsfront
selectief jongere en oudere gesneuvelden uit het gevechtsgebied
had
verzameld en bij elkaar hadden gelegd. Forensisch onderzoek
van onder meer
Finse deskundigen zou volgens de auteurs later hebben aangetoond
dat ze
goeddeels bij gevechten waren omgekomen. Maar het Amerikaanse
hoofd van de
waarnemers William Walker stelde onmiddellijk met zekerheid
dat het
overduidelijk een massa-executie was geweest. (Dezelfde
diplomaat had eerder
overigens als Amerikaans ambassadeur in El Salvador de moord
van rechtse
militairen op zes jezuïeten vergoelijkt als een "management
control
problem": "Dergelijke dingen gebeuren nu eenmaal
in tijden van grote emoties
en woede."
Dezelfde auteurs en Peter Gowan, lector politicologie uit
Londen, geven ook
een vernietigende analyse van de welbewuste Amerikaanse
manipulatie van de
massamedia en de publieke opinie bij de stukgelopen onderhandelingen
van
Rambouillet. De Servische kant was wel degelijk bereid om
een politieke
regeling te aanvaarden over een herstel van interne autonomie
voor Kosovo.
Juist het Bevrijdingsfront lag tot vlak voor het eind dwars,
en ging pas
overstag toen het onderhands kreeg gegarandeerd dat men
de onderhandelingen
met een foefje zou laten stuklopen. Een hoge Amerikaanse
functionaris zou
op dat moment cryptisch tegenover journalisten hebben verklaard:
".We hebben
de stok expres te hoog gelegd... Ze hebben wat bombardementen
nodig."
Op het allerlaatste moment werd namelijk door de Amerikanen
(buiten de
bemiddelende Russen om) in "aanhangsel B" bij
de ontwerpovereenkomst een
clausule geïntroduceerd waarvan men wist dat die voor
de tegenpartij
volledig onaanvaardbaar zou zijn: namelijk dat er niet alleen
tienduizenden
Navo-troepen in Kosovo zouden worden gestationeerd, maar
dat die zich ook
vrijelijk en straffeloos door heel Servië zouden mogen
bewegen. Dat kwam de
facto neer op het aanvaarden van een buitenlandse bezettingsmacht.
Kissinger noemde dat een "deal-breaker". Maar
de meeste media hadden niets
in de gaten, en het bestaan van die beslissende clausule
werd maandenlang
over het hoofd gezien en zelfs glashard ontkend.
Op dat moment waren er al veertien maanden voorbereidingen
aan de gang
voor een mogelijke bombardementscampagne die de,aanhoudende
Servische
koppigheid moest breken. In de 78 dagen tussen 24 maart
en 10 juni werden
uiteindelijk 37.000 bombardementsvluchten uitgevoerd, gemiddeld
vijfhonderd
per dag; voor het merendeel door de VS en vanaf zeer grote
hoogte.
Aanvankelijk beperkte men zich daarbij tot militaire doelen.
Er zouden 93
tanks zijn vernietigd, I53 pantservoertuigen en 400 stuks
artillerie - zo
zei de Navo. Maar achteraf bleek dat pure bluf: Paul Beaver
van het
bekende vakblad Jane's Defense Weekly constateerde later
dat ter plaatse
slechts dertien tanks waren vernietigd e dat de rest intact
was.
Volgens een- vertrouwelijke Britse studie die in handen
v de BBC kwam, miste
(net als eerder in de Golf) zestig procent van de zogenoemde
"slimme bommen"
hun oorspronkelijke doel en zelfs 98 procent van de gewone
"domme bommen".
Omgekeerd haalden de Serviërs al in de eerste dagen
van d oorlog een
ultramodern Stealth-bommenwerper neer en meesmuilden triomfantelijk:
"Sorry,
we wisten niet dat hij onzichtbaar was. " (De Navo
vluchtte daarbij van
leugen naar leugen. Eerst dat het niet waar kon zijn, vervolgens
dat het
een ongelukje was geweest, toen dat men eerst de bemanning
had willen
redden - maar dat bleek allang gebeurd).
Deze gegevens ontkrachtten de kern van de cruciale Navo-mythe
van de
"precisieoorlog", waarbij de eigen kant geen enkel
risico loopt maar een
gigantische overmacht in vuurkracht en computers inzet om
militaire doelen
van de tegenstander met "chirurgische nauwkeurigheid"
buiten bedrijf te
stellen. Door deze "precisieoorlog" zou er ook
niet of nauwelijks
"nevenschade" aan civiele doelen in de omgeving
zijn, en evenmin veel
burgerdoden. Die mythe werd weliswaar opnieuw door de media
geloofd en naar
de publieke opinie uitgedragen, maar de realiteit was volgens
auteurs een
heel andere. De weerstand van het Servische leger werd in
deze eerste fase
nauwelijks gebroken en het Servische volk werd eerder méér
dan minder
eensgezind.
Zelfs de internationale kritiek nam toe, naar aanleiding
van enkele grote
missers, waarover eveneens glashard werd gelogen. De eerste
was op I 2
april, toen een passagierstrein op een brug onder vuur werd
genomen.
Aanvankelijk beweerde het Navo-hoofdkwartier dat de trein
te snel had
gereden om de aanval nog te kunnen stoppen. Men toonde zelfs
een videotape
van de loop der gebeurtenissen. Pas veel later kwam uit
dat die videotape
drie keer te snel was afgespeeld, wat de indruk van onvermijdelijkheid
versterkte. Daarna hield men zelfs nog even vol dat dit
een onbedoeld
technisch probleempje was geweest. Maar dat was zelfs voor
de meest
lichtgelovige commentatoren wat al te doorzichtig Een tweede
voorbeeld van
een misser vond plaats op 13 mei, toen het dorp Korisa werd
aangevallen,
waarbij tachtig Kosovaars-Albanese burgers omkwamen. Aanvankelijk
ontkende
de Navo dit, en stelde zelfs dat de Serviërs het hadden
gedaan. Later
betoogde men dat er militaire concentraties waren geweest
en dat de burgers
welbewust als "menselijk schild" waren gebruikt.
Wederom pas veel later
bleek dat men de opeenhoping van tractoren en aanhangwagens
van
vluchtelingen ook hier vanaf grote hoogte waarschijnlijk
te onrechte voor
tanks en pantserwagens had aangezien.
De "nevenschade" onder burgers liep overigens
nog ver der op toen men
besloot dat de zuiver militaire aanpak niet werkte en dat
daarom de hele
Servische infrastructuur geleidelijk moest worden vernietigd:
elektriciteitscentrales, raffinaderijen, fabrieken, bruggen.
Niet alleen
legde dat de Donau internationaal lam en veroorzaakte het
een reusachtige
milieuvervuiling, er werden ook steeds meer woonhuizen,
scholen,
ziekenhuizen en kunstschatten geraakt.
Westerse verslaggevers in Belgrado en elders die daarover
berichtten, werden
er steevast van beschuldigd zich te laten misbruiken door
de vijand.
Ondertussen werd er ook gelogen over de aanvallen op de
Chinese ambassade en
de Servische televisie - propaganda waarover ik recent in
het boekje
Verborgen verleiders heb geschreven.
De dagelijkse persconferenties van de Navo in Brussel voorzagen
de media al
die tijd van een doorlopende stroom propaganda die werd
gebracht als
objectieve informatie. Knightley gaat in op de mise-en-scène
van de
autoriteiten daarbij. Enerzijds doordat "de deskundigen"
vaak op een
verhoogd podium werden geplaatst, met een grote groep journalisten
beneden;
anderzijds doordat zij vaak de "back up" hadden
van een groot filmscherm,
waarop bommenwerpervideo's konden worden getoond. Natuurlijk
waren deze
steeds zorgvuldig geselecteerd en van een voorinterpretade
voorzien. Maar
de gewekte illusie was dat je met eigen ogen "de feiten"
kon waarnemen.
Toen de eerste militaire fase van de bombardementen weinig
effect bleek te
hebben gehad en een tweede civiele fase werd ingezet, met
een snel toenemend
aantal burgerslachtoffers en controverses als gevolg, ontstond
alsnog timide
kritiek. Er vond daarop een grote reorganisatie van de public
relations
plaats. Vanuit Washington en Londen werden inderhaast teams
van de beste
"spin doctors" ter wereld ingevlogen, waaronder
Tony Blairs imagoadviseur
Campbell, die achter de schermen het heft in handen namen.
Ondertussen waren veel grote westerse media de facto "gelijkgeschakeld".
De
media-analisten van het voornoemde Fair maakten bijvoorbeeld
een analyse van
het bronnengebruik van CNN - bij dergelijke gelegenheden
het invloedrijkste
medium ter wereld en inmiddels ook eigendom van het machtigste
mediabedrijf
ter wereld, Time Warner. Officiële Anglo-Amerikaanse
woordvoerders bleken
daarbij driemaal zo vaak aan het woord te komen als Servische
en negen keer
zo veel tijd te krijgen. Maar vooral: de eersten konden
vrijelijk onbewezen
beweringen en beschuldigingen doen, terwijl die van de laatsten
voortdurend
in twijfel werden getrokken. Van de (meer geloofwaardige)
vijftien
belangrijkste westerse critici van de oorlog werden er daarentegen
niet meer
dan drie in totaal aan het woord gelaten, in slechts 0,7
procent de
gevallen.
De bekende Britse journalist John Pilger vertelt dat hij
zijn kritische
commentaren opeens bij geen enkele grote krant meer kwijt
kon en dat
BBC-uitzendingen tot vier keer toe werden afgelast. Toen
hij uiteindelijk
toch een kritisch commentaar geplaatst kreeg in The Guardian
over de
omschreven gang van zaken in Rambouillet, volgde een frontale
aanval van de
diplomatiek redacteur. Die beschuldigde hem er zelfs van
de omstreden
clausules in het ontwerpverdrag zelf verzonnen te hebben.
De redacteur
bleek later ongelijk te hebben en het ontwerpverdrag zelf
nooit volledig te
hebben gezien.
Dit en andere voorbeelden plaatsen opnieuw ernstige vraagtekens
bij het
functioneren van elementair "hoor en wederhoor"
in tijden van gewapend
conflict. Onze beeldvorming van tien jaar oorlog wordt sterk
door al deze
vooringenomenheden gekleurd. Het verklaarde doel van de
westerse
bemoeienissen was "etnische zuiveringen" te voorkomen,
maar het
eindresultaat is dat ex-Joegoslavië door onze plaatselijke
bondgenoten in
een half dozijn etnisch zuivere gebieden is opgedeeld -
ook in Bosnië en
Kosovo.
Het verklaarde doel van de militaire interventie in Kosovo
was te voorkomen
dat de Albanezen daar door de Serviërs zouden worden
geïntimideerd en
verjaagd, maar men kon van tevoren weten dat dit juist het
onmiddellijke
gevolg - en daarmee ook de rechtvaardiging achteraf - zou
zijn.
Daarmee begon ook het gegoochel met cijfers. Nadat de Albanezen
Kosovo
massaal begonnen te ontvluchten, zei de Amerikaanse minister
van Defensie
Cohen op 16 mei tegen de Amerikaanse omroep CBS: "We
hebben nu gezien dat er
honderdduizend mannen in de militaire leeftijd ontbreken.
Zij zijn mogelijk
vermoord." De Britse minister van Buitenlandse Zaken
Cook verklaarde later
dat er zeker meer dan tienduizend mensen waren vermoord
in tenminste honderd
massaslachtingen. In de eerste vijf maanden na terugkeer
van de vrede
werden echter 2108 lijken in massagraven gevonden, een aantal
dat kan
oplopen tot meer dan vierduizend. Een enorm massagraf in
een mijn waarvan
eerder zeer emotioneel melding was gemaakt, bleek echter
niet te bestaan.
De massagraven en de lijken zijn erg genoeg, en het zou
altijd nog erger
kunnen worden, maar het is niet wat ons eerder is verteld.
Bovendien is het
vooralsnog onduidelijk in hoeverre die doden slachtoffer
waren van
oorlogshandelingen van de beide partijen, dan wel van moord
of van
massa-executie.
De auteur is politiek psycholoog en communicatiewetenschapper
P. Hammond & E.S. Herman (eds.)
Degraded Capa-bility: The Media and the Kosovo Crisis.
Uitg. Pluto
P. Knightley
The First Casualty: The War Correspondent as Hero, Propagandist
and Myth
Maker.
Uitg. Prion
Bron: De Groene Amsterdammer, 27 januari 2001
[
top | reacties welkom postbus@j-accuse.nl
]
|