NB: U kunt dit artikel
ook downloaden (Word) of printen (rechts
klikken op de tekst en print kiezen)
Bron: De Volkskrant van 29-8-1992
Etniciteit is in de mode. Zelfs een Limburger gaat zijn vlaai
en zachte g aanzien voor een etnisch erfgoed dat verdedigd moet
worden tegen een dominante meerderheid. Opeens herinnert men
zich eeuwen van strijd, onverzoenlijke vijandschap, barbaarse
veldslagen, middeleeuwse wreedheden - en daar staan dan Armeniërs
voor de eeuwigheid tegenover Azeri's, Afro-Amerikanen tegenover
blanken. De nadruk van het eigene kan zich alleen doorzetten
met uitsluiting van alles wat daarvan lijkt af te wijken. Maar
levert al dat eigene een moderne beweging, een aparte staat
met overlevingskansen op? Dat laat zich nú al voorspellen: etnische
cultuur is culturele versterving.
De tijdgeest bestaat niet, maar
hij wérkt wel. Dat komt omdat mensen van elkaar overnemen
wat hun uitkomt. En met de krant, de radio en de tv gaat dat
nu heel vlug en heel ver. De verslaggevers moeten het met
weinig woorden doen en brengen het uiteenlopende nieuws onder
een enkel kort begrip. Zo'n slagwoord wordt ze door de intellectuelen
aangereikt. En een actuele noemer is nu de etniciteit. Dat
komt regelrecht uit de VS, net als trouwens het feminisme
('Lenin ken ik, Stalin ken ik, maar wie was toch die Femin?').
In Amerika willen steeds meer mensen niet zomaar
Amerikanen zijn, maar o-Amerikanen: Italo-American, Sino-American,
Afro-American. Zij denken dat ze daarmee teruggaan naar hun
oorsprong en naar een gedeeld verleden. Maar het is juist
heel modem. Want die etno-Amerikanen zijn helemaal geen familie
van elkaar, ze hebben geen weet van een gemeenschappelijke
stamvader of oermoeder, zoals in de clans en stamverbanden
van vroeger. Ze spreken ook niet een zelfde eigen taal, want
die is meestal in de tweede generatie al opgegeven. Ze eten
pasta of Chinees of gefrituurde kippenpootjes net als alle
Amerikanen. En of het nu komt door de gemengde huwelijken,
of van de cornflakes bij het ontbijt, ze worden allemaal groot
en stevig en krijgen van die strakke lippen die bij de Amerikaanse
volksmond horen. En net als zoveel andere Amerikanen zijn
ze op zoek naar hun roots. Hun idee van eigen oorsprong doen
ze op van film en televisie en tegenwoordig ook op de universiteit
waar ze les krijgen in eigenheid: etnic studies. Die etniciteit
is dus gemaakt, het is, zoals dat academisch heet, een 'constructie'.
Deze nieuwe
notie wordt vervolgens ook toegepast op allerlei conflicten
in de wereld waarin de mensen zich ook op volksnaam. groeperen.
Kroaten versus Serviërs, Azeri's tegen Armeniërs, Aymara's
contra Spaansen, Vlamingen tegen Walen. En zelfs een Limburger
die het wereldnieuws volgt, gaat zijn vlaai en zachte g voor
een etnisch erfgoed aanzien waarop hij prat moet gaan en dat
verdedigd moet worden tegen aanslagen van de dominante meerderheid,
de 'hegemoon'. Want de polen waaraan de etnische beweging
haar kracht ontleent zijn trots en kracht.
De etniërs
van elk slag laten zich naar buiten toe op hun afkomst voorstaan,
tonen zich groots op de prestaties van stamverwante veroveraars,
helden, kunstenaars en geleerden. Zorgvuldig wordt uitgezocht
of Plato niet misschien een neger was, of admiraal De Ruyter
een Portugese jood. Het spreekt voor de etniërs vanzelf dat
zo'n grootheid hun aanzien verhoogt, zelfs als ze in de verste
verte geen familie zijn.
Maar de bevestiging
van etniciteit is niet enkel opgewekte borstklopperij, integendeel,
de grondtoon is er een van zelfbeklag, of beter groepsbeklag.
De etniërs met hun groots en gemáákt verleden wordt in het
heden onrecht aangedaan. Zij krijgen niet de kansen die ze
verdienen, minstens gelijke kansen, en hun levenswijze en
uitingsvormen worden niet voldoende gewaardeerd door de heersende
meerderheid.
Ook vrouwen
en homoseksuelen zingen in lof- en klaagzang mee. Shakespeare
was misschien een vrouw, in elk geval heel vrouwelijk, of
tenminste androgyn, Abraham Lincoln was zeker een beetje homoseksueel
en anders Schubert wel. Dat een chicano homofiele vrouw daardoor
niet beter schrijft, oreert of zingt is niet terzake.
Zomaar een
knipsel uit de boekenkrant van Cornell University dat op mijn
werktafel slingert: 'De boeken die ik las waren een soort
namaakfantasie. Maar in mijn verdere studie leerde ik ook
beter omgaan met mijn kritische persona. Ik werd me bewust
van de ongelofelijke kloof tussen mijn sociale werkelijkheid
en de Engelse canon. In die tijd was iedereen bezig met de
Latijns-Amerikaanse literatuur. Dus begon ik me af te vragen
hoe het zat met de chicano literatuur'. Zo heb ik dat, getrouw,
vertaald. Zelfs op papier klinkt nog het beknepen, verongelijkte
stemmetje. Dat dubbelop in make believe-fantasy van iemand
die zich altijd onbegrepen waant, de diepzinnige 'kritische
persona' die immers aan de universiteit overeind moet blijven,
de 'ongelofelijke' kloof van iemand die zich blijkbaar niet
geloofd voelt, en ... de Engelse canon - dat zijn de boeken
die als verplichte literatuur worden voorgeschreven aan eerstejaars
studenten, en inderdaad die zijn meestal geschreven door dead
white males, DWM's for short. De tegenpartij, die deze literatuurlijst
oplegt, maakt zich daarover ook erg druk, en al even kortzichtig,
want wat verhoogt méér de fascinatie met de westerse cultuur
dan een leeslijst waarin alle beschavingen der mensheid blijken
bij te dragen aan de civilisatie van het Westen?
Maar dat bedoelt
de critische persona niet. Zij denkt dat de Latijn-Amerikaanse
Literatuur zoveel weerklank heeft gevonden, omdat daarin de
sociale werkelijkheid van Latijns-Amerika verwoord wordt.
Maar Garcia Marquez en Vargas Llosa zijn nu juist niet beroemd
geworden omdat ze Argentijn of Peruaan waren, maar omdat ze
hun ervaring en verbeelding konden verwoorden op een manier
die lezers met een heel andere belevingswereld aansprak (en
een vleugje Latijns-Amerikaans zal daarbij zeker geholpen
hebben).
Etniciteit
is het narcisme van het kleine verschil, maar dan in groepsverband.
En aan dat narcisme ontleent het de preoccupatie met eigenwaarde
en de onvermijdelijke krenking in de 'sociale werkelijkheid'.
Want die krenking
is er. De etnische woordvoerders zijn al bevoordeeld: zij
komen tenminste aan het woord, zij hebben zich een positie
verworven aan de universiteit, of als revolutionair in overheidsdienst
bij een van de talloze sociaal-culturele instanties. En met
hun mengsel van kracht en trots weten zij aandacht en subsidie
af te dwingen. Hun etniciteit is functioneel, misschien niet
voor hun achterban die wel ándere zorgen heeft, maar zeker
voor de voorhoede van het etnisch groepswezen.
Op mijn autoradio
is een zwarte leider in gesprek met mensen die hem bellen
in de studio: iemand die zich 'gewoon maar blank' noemt, vraagt
hem waarom de Afro-Amerikaanse studenten op de campus nu eisen
dat ze bij elkaar mogen wonen, terwijl de universiteit juist
wil dat de studentenhuizen zoveel mogelijk gemengd zijn. Waarom
mogen de bestaande fraternities dan niet ook kiezen om blank
te blijven? Zo'n vraag stellen vereist in dit milieu al moed,
domheid, of arrogantie, het is in ieder geval niet 'politiek
correct'. Maar de politicus blijft minzaam en antwoordt dat
zwarten bij elkaar moeten blijven om een machtsbasis op te
bouwen, terwijl dat voor de dominante meerderheid niet nodig
is, want die leeft vanzelf al in eigen clubs: het bankwezen,
het Witte Huis, de commissarissen, de Senaat, dat zijn allemaal
white fraternities, alleen, ze mogen niet zo heten. Dat is
waar.
Wat zich op allerlei plaatsen
in de wereld afspeelt is de voortzetting van de klassenstrijd,
maar dan met andere middelen en langs nieuwe scheidslijnen:
een strijd om culturele machtsposities. De stijgingskansen
in de samenleving worden bepaald door geld, relaties en vorming,
door financieel, sociaal en cultureel vermogen. De gevestigden
in de samenleving hebben meestal van alle drie het meest,
het is niet eens nodig dat ze zich uitdrukkelijk etnisch definiëren,
ze hoeven zich helemaal niet nader te omschrijven want ze
zijn al binnen. Hun zoons gaan naar de goede scholen en komen
bij de juiste bedrijven in de leer, ze maken vrienden voor
het leven die hun op hun beurt de bal toespelen.
De dochters trouwen vanzelfsprekend met de best
geplaatste zonen en zo herhaalt zich het positiespel in volgende
generaties. Mensen die voor hun gevoel etnisch of religieus
'niets' zijn, hebben dit soort etniciteit niet
nodig, ze horen er vanzelfzwijgend bij.
In tijden van expansie dijt de elite uit, er
doen zich nieuwe kansen voor. De gevestigde groepen zien kans
voor hun nakomelingen even goede posities te verwerven en
zelfs nog plaats te maken voor de meest ondernemende jongeren
uit kringen van buitenstaanders. Op die manier raakt het meest
actieve deel van die nieuwelingen gebonden aan de gevestigde
instituties in de samenleving; dat biedt ook de achterblijvers
hoop op positieverbetering, zij schikken zich voorlopig zonder
morren in hun tweederangs positie en spannen zich nog extra
in om daaraan te ontkomen. Zo werkte de Amerikaanse samenleving
in elk geval voor blanke immigranten en ik denk dat zo ook
de communistische partij van de Sovjet Unie haar leden rekruteerde
voor de uitdijende elites van dat wereldrijk.
Maar als de
expansie stokt en de elites zich onderling verdringen rondom
een krimpend aantal machtsposities, gaan sociale relaties
en culturele vermogens meer tellen bij de selectie en worden
buitenstaanders uitgesloten. Al was het maar dat er in tijden
van bezuiniging minder beurzen beschikbaar zijn voor de universiteiten
die toegang geven tot de hoogste functies, dat bedrijven in
tijden van tegenspoed hun kaders uitdunnen, en dat de eerstgekomenen
elkaar het best beschermen: 'verworven rechten' of last in
first out. De buitenstaanders zien hun stijgingskansen vervliegen
en de gevestigden zijn niet langer in staat de outsiders met
goede resultaten aan zich te binden zonder hun eigen nakomelingen
te benadelen.
In de samenlevingen
van nu gaat het niet meer om lichaamskracht of landbezit,
maar bovenal om geld, relaties en vorming. De buitengeslotenen
proberen zich te organiseren om gezamenlijk de voordelen te
veroveren die de gevestigden nu monopoliseren. De heersende
elites hoeven zich niet als zodanig te organiseren, ze vinden
hun samenhang binnen de bestaande instituties, ze kennen elkaar
al, niet eens noodzakelijk als blanke mannen van Europese
herkomst en protestantse achtergrond, maar als leden van dezelfde
jaarclub, aangesloten bij dezelfde sportvereniging, geabonneerd
op de kwaliteitskrant; ze zijn om zo te zeggen impliciet georganiseerd,
losjes, niet op etnische noemer, maar heel effectief als het
om de uitwisseling van informatie en voordelen gaat.
De contra-organisatie
moet van de grond af worden opgebouwd, openlijk, zichtbaar
en soms tegen de gêne in. Politieke ondernemers zoeken gedurig
naar nieuwe noemers die als wachtwoord kunnen werken, naar
een formule waarop mensen samen willen komen. Ooit had 'proletariaat'
die aantrekkingskracht, maar in westerse landen is de fabrieksarbeid
verminderd en is de machtsbasis van de arbeidersbeweging gekrompen,
terwijl het socialistisch ideaal vervlogen is met de neergang
van de socialistische stelsels. Religie blijkt soms heel effectief
als organisatieprincipe. Weer andere politieke entrepreneurs
proberen het met allerlei versies van etniciteit. Soms slaat
dat aan, vooral wanneer in tijd van chaos oude normen een
gevoel van houvast geven.
Het eerste
resultaat van etnische organisatie (trouwens ook van organisatie
op basis van klasse of godsdienst) is dat nieuwe leidersfuncties
ontstaan in eigen kring, maar daarbinnen met groot aanzien
en met nieuwe kansen op verbetering, bijvoorbeeld in onderhandeling
met de gevestigde elites. Religieuze leiders, begrafenisondernemers
en verzekeringsagenten hebben van oudsher hun machtsbasis
gezocht in eigen gelederen. De meest ondernemende buitenstaanders
bereiken de universiteit, worden advocaat of arts en bouwen
hun klandizie eerst op in eigen kring. Als ze de kans niet
krijgen om over te stappen naar de gevestigde elites, worden
ze etnische leiders en hebben ze er alle belang bij hun achterban
bijeen te houden, hun klantenkring gesloten en hun machtsbasis
hecht. Ze gebruiken hun nieuw verworven vaardigheden om een
groepsgevoel te verwoorden in moderne termen van massaorganisatie
en massacultuur. Ze nemen van andere groepsbewegingen de retoriek
van solidariteit, etnisch groepsbesef en maatschappelijke
aanklacht over. Zo loopt een rechte lijn van retoriek uit
het negentiende eeuwse evangelisch christendom naar de arbeidersbeweging
en vandaar naar de vrouwenbeweging, en de emancipatiebeweging
van de Amerikaanse zwarten. Een tweede lijn begint ook al
in de negentiende eeuw bij de nationalistische staatspropaganda,
overgenomen door volkeren die zich van een eigen staat buitengesloten
zagen en op eigen kracht een nationale beweging moesten vormen.
Verwijst de ene lijn vooral naar
maatschappelijke achterstelling en emancipatie, de andere
verwijst naar gemeenschappelijke herkomst en cultuur. Waar
die twee elkaar nu kruisen begint de etnische beweging: een
collectieve actie voor sociale en culturele positieverbetering.
Het is, uiteraard, een belangenvereniging, niet alleen gericht
op materiële kansen, maar ook op sociale aanvaarding en culturele
erkenning. want alledrie hangen samen in de strijd om positieverbetering.
De ene groepering
neemt de idealen, strijdtechnieken en symbolen van de andere
over. Sterker nog, de ene groepering dwingt ook andere categorieën
om zich een groepsidentiteit aan te meten en zich voor de
strijd te groeperen. Als de Slowaken zich aaneensluiten rond
een groots Slowaaks verleden, de geheel eigen religieuze beleving,
de unieke Slowaakse keuken, dans, volksmuziek, klederdracht,
het Slowaakse taaleigen, de Slowaakse lepel en de Slowaakse
nap, dan beginnen de Tsjechen te begrijpen, dat ze in elk
geval anders zijn dan de Slowaken en al ras gaan ze in dat
verschil iets eigens zien, van de weeromstuit iets Tsjechisch,
nog onbepaald en onbeschreven, maar dat komt gauw genoeg,
want daar zijn intellectuelen voor.
Opeens herinnert men zich eeuwen
van strijd, onverzoenlijke vijandschap, barbaarse veldslagen,
middeleeuwse wreedheden, schandelijk verraad, en uiteraard
de gruwelen van de slavernij of van de laatste wereldoorlogen.
Die verschrikkingen krijgen een vernieuwde omschrijving mee,
en zie je wel, daarin staan Afro-Amerikanen onverzoenlijk
tegenover blanken, Kroaten tegenover onverzoenlijk tegenover
Serviërs, Azeri's voor alle eeuwigheid tegenover Armeniërs.
In de herziene geschiedschrijving lijkt het of dat voor iedereen
altijd zo geweest is, een tegenstelling die de eeuwen overstijgt,
en voor alle historie onveranderlijk de volkeren gescheiden
hield. Want daar zijn historici voor.
De tijdgeest
werkt, door onderlinge navolging van retoriek en strijdtechniek,
maar ook van de weeromstuit door de dialectiek waarin de ene
groepering de andere dwingt zich spiegelbeeldig te formeren.
Maar etnische
solidariteit en tegenstelling hebben een eigen dynamiek. De
nadruk op het eigene, het overeenkomstige, kan zich alleen
doorzetten met uitsluiting van alles wat daarvan lijkt af
te wijken. Alleen door die afwijzing kan de saamhorigheid
van de resterenden bevestigd worden. Helaas, het historisch
ongeluk wil dat haast overal ter wereld de mensen door elkaar
leven. Er is nog steeds geen Homostan waar eindelijk de flikkers
Uranisch-harmonisch bijeen kunnen zijn. En als het er kwam,
zouden de biseksuelen al snel uitgewezen worden (als ze al
niet uit zichzelf maakten dat ze wegkwamen). Er is al wel
een Kroatië waar de Serviërs, een Letland waar de Russen,
een Azerbeidzjan waar de Armeniërs, een Rusland waar de joden,
een Frankrijk waar de Noord-Afrikanen, een Duitsland waar
de Turken, een Koeweit waar de Palestijnen, een Israël waar
de Arabieren, en godbetere het straks een Nederland waar de
Marokkanen worden getreiterd en gemaltraiteerd, alles op etnisch-culturele
grondslag. En al dat diep historisch doorleefd en cultureel
doordesemd groepsbesef biedt stijgingskansen aan een eigen
leidersgroep en verschaft de aanhang de gelegenheid om zich
te verbeteren ten koste van groepen die noodzakelijkerwijs
worden buitengesloten, in naam van de eigenlijke eigenheid
en in feite om het gewin.
Maar al dat
eigene en overerfde is nogal mager, weinig geschikt om een
moderne beweging, laat staan een aparte staat met overlevingskansen
op te funderen. Wanneer de Basken ooit moegestreden en uitgeraasd
zijn, wat blijft er dan aan dat Baskische de moeite waard,
interessant genoeg om er avond aan avond naar te kijken, elke
dag naar te luisteren? (van lezen zal het wel niet meer komen).
Dat laat zich
nu al voorspellen: de Spaanse of de Franse televisie, en de
Spaanse of Franse radio met Amerikaanse amusementsmuziek.
Er is niets
Baskisch, Sloveens, Slowaaks, Hispano-Amerikaans, Fries, Azerisch
of Belorussisch dat Basken, Slovenen, Slowaken, Hispano-Amerikanen,
Friezen, Azeri's of Belorussen blijvend boeien kan, behalve
als middel tot het tarten van de rivaliserende groepering.
Er is in de hele wereld maar één etnische groepering die in
deze eeuw als groep een niet te stelpen of te stuiten culturele
creativiteit heeft volgehouden en dat zijn de Amerikaanse
zwarten. Daar geniet een groot deel van de aardbevolking van
mee en voegt er soms nog iets aan toe.
Maar ook die Afrikaans-Amerikaanse culturele
bloei is beperkt, tot muziek en dans. Dat heeft vele redenen
en een ervan is dat de volkomen van elkaar gescheiden Afrikaanse
en Europese muziektradities op het westelijk halfrond voor
het eerst en met geweld werden samengebracht. Die combinatie
bracht een culturele explosie teweeg die nu nog steeds na-dendert
op alle continenten. Maar de bloei is nu juist een gevolg
van vermenging, van creolisering.
Etnische cultuur is culturele versterving, gegeven
het mondiale cultuuraanbod dat zich nu, zonder zich aan grens
of groep te storen, langs commerciële kanalen over de hele
wereld verbreidt. Misschien hebben veel mensen behoefte aan
een gevoel van saamhorigheid in kleinere kringen, of in concentrische
cirkels: eerst het gezinsverband en dan de buurtzin, daarna
een stedelijk chauvinisme en vervolgens een nationaal gevoel
en ook nog een betrokkenheid bij de hele menselijke soort.
Die solidariteiten lopen door elkaar en zijn onderling in
strijd. Zo gaat dat nu eenmaal.
Er wordt ook telkens geëxperimenteerd met nieuwe
groepsgevoelens en soms blijken die heel hevig te werken.
Elke groep kan zich alleen maar vormen door anderen buiten
te sluiten: groepsvorming is uitsluiting. Alleen de identificatie
met de hele menselijke soort sluit niemand uit. De vraag is,
of dat tussen mensen gevoelsmatig mogelijk is.
[
top | artikel downloaden
(Word)
reacties welkom postbus@j-accuse.nl
]
|