Ik beschuldig...!
door Emile Zola

Émile Zola (1840-1902) aan zijn bureau
Aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw creëerde de Franse schrijver Émile Zola een nieuw type roman, waarin hij probeerde wetenschappelijke observatiemethoden toe te passen om sociale misstanden en pathologisch menselijk gedrag te beschrijven. Tussen 1871 en 1893 schreef Zola twintig romans in deze stijl die hij naturalisme noemde. Zola's verlangen naar sociale hervormingen en gerechtigheid inspireerde hem tot het schrijven van zijn beroemde brief in 1898, 'J'accuse' ('Ik beschuldig'), waarin hij de Franse militaire en civiele autoriteiten beschuldigt van leugens in de beruchte en controversiële zaak tegen de van hoogverraad beschuldigde joodse legerofficier Alfred Dreyfus.

Brief aan de Franse president de Weled. Heer Félix Faure

Meneer de President,

Staat u mij toe, uit dankbaarheid voor de welwillende manier waarop u mij ooit eens ontvangen heeft, bezorgd te zijn voor uw goede naam en faam en u te melden dat de ster van uw roem, die tot nu toe zo gunstig straalde, thans bedreigd wordt met de meest beschamende en moeilijkst uit te wissen schandvlek.

Ongeschonden bent u de laagste aantijgingen te boven gekomen en u hebt alle harten veroverd. Stralend bent u naar voren gekomen bij de goede afloop van het feest dat de Russische alliantie voor ons vaderland betekent en u bereidt zich erop voor de leiding te hebben bij de plechtige triomf van de Wereldtentoonstelling, die de kroon zal zetten op onze grootse eeuw van arbeid, waarheid en vrijheid. Maar wat een smet op uw naam - ik zou haast zeggen op uw regeringsperiode - is toch die afschuwelijke Dreyfus-affaire. Een krijgsraad heeft het zojuist durven bestaan om, daartoe opgedragen, Esterhazy vrij te spreken, de genadeslag voor alles wat waarheid, wat gerechtigheid is. Het is afgelopen, het aangezicht van Frankrijk is bezoedeld. In de geschiedenisboeken zal geschreven worden dat tijdens uw presidentschap een dergelijke misdaad tegen de samenleving heeft kunnen plaatsvinden.

Aangezien zij dat gedurfd hebben, zal ik nu ook durven. Ik zal de waarheid zeggen, want ik heb beloofd om die te zeggen als een reguliere rechtbank niet overtuigend en volledig recht zou spreken. Het is mijn plicht te spreken, ik wil niet medeplichtig zijn. Mijn nachten zouden verstoord worden door het spookbeeld van die onschuldige, die daarginds onder de meest afschuwelijke folteringen moet boeten voor een misdaad die hij niet begaan heeft. Ten overstaan van u schreeuw ik deze waarheid uit, Meneer de President, als eerlijk rnan met de kracht van al mijn opstandigheid. Ik doe het voor uw eer, ik ben ervan overtuigd dat u niet op de hoogte bent. Want bij wie moet ik anders dat kwaadwillige rapaille van werkelijke schuldigen aangeven als ik dat niet bij u kan doen, de hoogste gezagsdrager van het land?

De waarheid allereerst over het proces van Dreyfus en over zijn veroordeling.

Er is één rampzalige figuur die alles op touw gezet heeft en alles uitgevoerd heeft. Dat is luitenant-kolonel du Paty de Clam, toen nog een eenvoudige majoor. Hij vormt in z'n eentje de hele Dreyfus-affaire, die we niet volledig zullen kennen voordat een betrouwbaar onderzoek al zijn daden en verantwoordelijkheden exact in kaart gebracht heeft. Hij komt tevoorschijn als de meest schimmige, de meest gecompliceerde geest, opgejaagd door roman-intriges, zich bedienend van ingrediënten uit de feuilleton-verhaaltjes, gestolen papieren, anonieme brieven, afspraken op stille plekjes, geheimzinnige vrouwen die 's nachts belastende bewijzen komen bezorgen. Hij is degene die verzonnen heeft om Dreyfus de tekst van het borderel te dicteren. Hij is degene die ervan droomde om hem in een volledig met spiegels behangen vertrek te observeren. Hij is degene die ons door majoor Ferzinetti beschreven wordt zoals hij uitgerust met een afgeschermde lantaren probeerde toegelaten te worden tot de nog slapende verdachte om onverwacht de lichtstraal op zijn gezicht te laten schijnen en hem zo in de verwarring van het wakker worden de misdaad te laten bekennen. En ik hoef hier niet alles te zeggen. Als er even gezocht wordt, is het allemaal terug te vinden. Ik verklaar eenvoudigweg dat majoor du Paty de Clam, als officier van een militaire rechtbank belast met het vooronderzoek in de Dreyfus-affaire, gezien de data en de verantwoordelijkheden, de eerstaangewezen schuldige is van de afschrikwekkende gerechtelijke dwaling die is begaan.

Op 13 januari 1898 plaatst L'Aurore, de krant van de Dreyfuss-gezinde Georges Clemenceau, de onder de titel « J'accuse » beroemd geworden open brief van Émile Zola aan president Félix Faure ter verdediging van de van hoogverraad beschuldigde Alfred Dreyfus. Zola trad hiermee in de voetsporen van intellectuelen als Voltaire die zich eveneens op het maatschappelijke vlak engageerden. Binnen enkele uren waren er in Parijs meer dan tweehonderdduizend exemplaren van de krant verkocht.

Het borderel was al sinds enige tijd in handen van kolonel Sandherr, directeur van de inlichtingendienst, die later aan een algehele verlamming overleden is. Er zijn 'lekken' geweest, papieren zijn verdwenen, zoals er ook op dit moment nog papieren verdwijnen. Degene die het borderel geschreven had, werd gezocht en het leek gaandeweg duidelijk te worden dat het uitsluitend een stafofficier kon zijn en wel een officier van de artillerie. Dit blijkt een dubbele vergissing te zijn die aangeeft hoe oppervlakkig men het borderel had bestudeerd, want een logisch doordacht onderzoek toont aan dat het uitsluitend kon gaan om een manschapofficier.

Er werd dus in eigen huis gezocht, handschriften werden vergeleken, het werd een soort familie-aangelegenheid, een verrader betrappen op het eigen bureau om hém eruit te kunnen zetten. En ik wil hier niet nog eens opnieuw een verhaal vertellen dat al gedeeltelijk bekend is, maar majoor du Paty de Clam verschijnt al ten tonele vanaf het eerste moment dat de verdenking op Dreyfus valt. Sindsdien is hij degene die Dreyfus uitgevonden heeft; de Affaire wordt helemaal zijn affaire. Hij zet zich ervoor in om de verrader in verwarring te maken en hem tot een volledige bekentenis te brengen. Natuurlijk is er ook nog de minister van Oorlog, generaal Mercier, wiens intelligentie tamelijk middelmatig schijnt te zijn. Er is de stafchef, generaal de Boisdeffre, die gezwicht blijkt te zijn voor zijn sterk klerikale opvattingen. En de plaatsvervangend stafchef, generaal Gonse, wiens geweten zich aan heel veel dingen heeft kunnen aanpassen. Maar in feite is er in het begin niemand anders dan majoor du Paty de Clam, die ze allemaal leidt. Hij hypnotiseert ze, want hij is iemand die zich ook bezighoudt met spiritisme en occultisme. Hij onderhoudt zich met geesten. Het valt niet meer te achterhalen aan welke experimenten hij die arme Dreyfus heeft blootgesteld, de valkuilen waarin hij hem wilde laten lopen, de idiote onderzoeken, monsterachtige inbeeldingen, allemaal een martelende waanzin.

Ja. het eerste begin van de Affaire, dat is een nachtmerrie voor wie de werkelijke details kent! Majoor du Paty de Clam arresteert Dreyfus, hij zet hem vast. Hij gaat snel naar mevrouw Dreyfus, terroriseert haar, zegt haar dat haar man verloren is wanneer zij haar mond opendoet. Intussen was de ongelukkige ten einde raad, schreeuwde zijn onschuld uit. En op deze manier is het hele vooronderzoek verlopen, te midden van mysterieuze zaken, als in een kroniek uit de vijftiende eeuw, met wanstaltig ingewikkelde kunstgrepen. Het geheel is gebaseerd op slechts één kinderlijke aanklacht, die van het idiote borderel, wat niet alleen een ordinair verraad was, maar ook de meest onbeschaamde verlakkerij. Want die bijzondere geheimen die vrijgegeven zouden worden, bleken vrijwel zonder betekenis te zijn. Als ik er hier al op in ga, komt dat omdat dit het ei is waaruit later de echte misdaad tevoorschijn zal komen, de afschrikwekkende verloochening van de rechtspraak waar Frankrijk, momenteel aan lijdt. Ik wilde de vinger leggen op de manier waarop de gerechtelijke dwaling zich voor kon doen, hoe die voortgekomen is uit de verzinsels van majoor du Paty de Clam, hoe generaal Mercier, de generaals de Boisdeffre en Gonse zich hebben kunnen laten inpalmen, stap voor stap hun verantwoordelijkheid hebben kunnen nemen voor deze dwaling, die ze later meenden te moeten laten doorgaan voor de heilige waarheid, een waarheid die zelfs niet ter discussie staat. In het begin is er van hun kant dus slechts sprake van onachtzaamheid en onverstandigheid. En men kan aanvoelen hoe ze zwichten voor het godsdienstfanatisme van hun omgeving en voor de bevooroordeelde solidariteit binnen de legerleiding. Ze hebben de dwaasheid haar gang laten gaan.

En dan komt Dreyfus voor de krijgsraad. Er is absoluut geëist dat de zaak achter gesloten deuren werd behandeld. Als een verrader de grens opengezet zou hebben voor de vijand om de Duitse keizer tot aan de Notre-Dame te leiden, dan hadden er geen strengere maatregelen genomen kunnen worden om het stil en geheim te houden. Pas na afloop is de natie met stomheid geslagen. Er worden verschrikkelijke dingen gefluisterd over een monsterlijk verraad dat een schandvlek is in de geschiedenis. En natuurlijk is de hele natie het ermee eens dat er geen straf streng genoeg is. De openbare degradatie wordt toegejuicht. Ze willen dat de schuldige op zijn schandelijke rots blijft zitten, verscheurd door berouw. Ging het dus echt om onuitsprekelijk gevaarlijke dingen die Europa in vuur en vlam hadden kunnen zetten, die men zorgvuldig achter de gesloten deuren moest begraven? Nee! Achter dit alles stak niets anders dan de romantische en geschifte verbeelding van majoor du Paty de Clam. Het heeft allemaal alleen maar gediend om de meest ongerijmde feuilleton-verhaaltjes te verbergen. En om zich daarvan te overtuigen is het voldoende om alleen maar nauwkeurig de aanklacht te bestuderen, die voorgelezen is voor de krijgsraad.

Een volstrekt nietszeggende aanklacht! Dat iemand op grond hiervan veroordeeld kon worden, is een schoolvoorbeeld van onbillijkheid. Ik daag alle eerzame mensen uit om het te lezen, zonder hun hart te laten opspringen van verontwaardiging en zich schreeuwend te verzetten bij de gedachte aan de mateloos zware straf daar op het Duivelseiland. Dreyfus spreekt diverse talen, een misdaad; men heeft bij hem thuis geen enkel belastend papier gevonden, een misdaad; hij gaat soms naar zijn land van herkomst, een misdaad; hij is ijverig en wil graag alles weten, een misdaad; hij laat zich niet in verwarring brengen, een misdaad; hij laat zich wel in verwarring brengen, ook een misdaad. En de naïviteit waarmee het gesteld is, formele beweringen in de ruimte! Er waren ons veertien hoofdpunten van de aanklacht genoemd: uiteindelijk vinden we er maar één, het punt van het borderel. En we horen zelfs dat de getuige-deskundigen het niet eens waren, dat een van hen, de heer Gobert, door de militairen op de vingers gerikt is, omdat hij zich permitteerde niet in de richting van de gewenste conclusies te gaan. Er werd ook gesproken van drieëntwintig officieren die Dreyfus kwamen belasten met hun getuigenverklaringen. Wij kennen tot nu toe nog niet hun verhoren, maar het staat vast dat ze niet allemaal belastend v/aren. En er moet bovendien nog bij opgemerkt worden dat ze allemaal op het Ministerie van Oorlog werkten. Ze waren daar dus onder elkaar, het was een soort familieproces. En laten we niet vergeten: de generale staf heeft dit proces gewild, heeft geoordeeld en heeft onlangs nog een tweede keer geoordeeld.

Het enige wat overbleef was het borderel, waarover de getuigen-deskundigen het niet eens zijn geworden. Dus de rechters in de raadskamer, zo wordt verteld, zouden natuurlijk op vrijspraak gaan uitkomen. En aangezien het begrijpelijk is dat men met een wanhopige hardnekkigheid de veroordeling wil rechtvaardigen, bevestigt men nu dat er vanaf dat moment nog een geheim belastend bewijsstuk is geweest, het stuk dat niet getoond kan worden, dat alles legitimeert, waar we ons bij neer moeten leggen, zoals Onze-Lieve-Heer, die niet gezien en niet gekend kan worden! Ik weiger te geloven dat het bestaat, dat stuk, ik weiger het met al mijn kracht! Een belachelijk stuk, ja, misschien dat bewijsstuk waarin sprake is van zekere vrouwtjes en waarin gesproken wordt over ene D... die te veeleisend wordt: ongetwijfeld een of andere echtgenoot die vond dat men hem zijn vrouw niet duur genoeg betaalde. Maar een stuk dat echt van belang is voor de landsverdediging, dat niet getoond zou kunnen worden zonder dat morgen de oorlog uitbreekt, nee, nee! Dat is een leugen! En het is des te gemener en cynischer dat ze ongestraft doorliegen, zonder dat men ze dat bewijzen kan. Ze brengen Frankrijk in rep en roer, ze verbergen zich achter de landelijke commotie die terecht ontstaat en ze houden verder hun mond dicht, terwijl ze de harten op hol brengen, de hoofden op verkeerde gedachten brengen. Ik ken geen grotere maatschappelijke wandaad.

Dit zijn dus, Meneer de President, de feiten die verklaren hoe een gerechtelijke dwaling heeft kunnen plaatsvinden. En de bewijzen van goed gedrag, de welgestelde situatie van Dreyfus, het ontbreken van motieven en zijn onophoudelijke schreeuw van onschuld laten hem uiteindelijk zien als een slachtoffer van de uitzonderlijke verbeeldingskracht van majoor du Paty de Clam, van het klerikale milieu waarin hij zich bevond, van de jacht op die ‘Vuile joden' waardoor ons tijdsgewricht onteerd wordt.

En nu komen we bij de Esterhazy-affaire. We zijn intussen drie jaar verder, het geweten van vele mensen blijft diep verward. Zij maken zich ongerust, zoeken en raken er tenslotte van overtuigd dat Dreyfus onschuldig is.

Ik zal hier niet het verhaal nog eens overdoen van de twijfels en de uiteindelijke overtuiging van Scheurer-Kestner. Maar terwijl hij van zijn kant de zaak aan het uitzoeken was, gebeurden er ernstige dingen bij de generale staf zelf. Kolonel Sandherr overleed en luitenant-kolonel Picquart volgde hem op als hoofd van de inlichtingendienst. In die hoedanigheid kreeg laatstgenoemde bij de uitoefening van zijn functie op zekere dag een telegram in handen, geadresseerd aan majoor Esterhazy en afkomstig van een agent van een vreemde mogendheid. Het was zijn stringente plicht een onderzoek in te stellen. Het is zeker dat hij nooit buiten de wil van zijn meerderen om gehandeld heeft. Hij legt dus zijn verdenkingen voor aan zijn hiërarchische superieuren, aan generaal Gonse, later aan generaal de Boisdeffre en vervolgens aan generaal Billot, die als minister van Oorlog generaal Mercier had opgevolgd. Het fameuze dossier Picquart, waar zoveel over gesproken is, is dus nooit iets anders geweest dan het dossier Billot, want zo noem ik een dossier dat, door een ondergeschikte is gemaakt voor zijn minister, het dossier dat dus nog moet bestaan op het Ministerie van Oorlog. De onderzoeken duurden van mei tot september 1896 en er moet hardop vastgesteld worden dat generaal Gonse overtuigd was van de schuld van Esterhazy, hetgeen betekent dar generaal de Boisdeffre en generaal Billot er net zo min aan twijfelden dat het handschrift op het borderel van Esterhazy was. Want tot die zekere conclusie was luitenant-kolonel Picquart in zijn onderzoek gekomen. Maar het veroorzaakte intern grote opschudding, aangezien een veroordeling van Esterhazy onvermijdelijk de herziening van het Dreyfus-proces met zich mee zou brengen. En dat wilde de generale staf onder geen beding.

Er moet op dat moment één minuut angstige bedenktijd geweest zijn. Bedenkt u wel dat generaal Billot er nog op geen enkele maaier bij betrokken was. Hij was net helemaal fris aangekomen en hij kon de waarheid boven tafel brengen. Hij durfde het niet, ongetwijfeld vanwege de enorme druk van de publieke opinie, zonder meer ook uit angst om zijn hele generale staf te moeten aangeven, generaal de Boisdeffre, generaal Gonse, zonder nog al hun ondergeschikten te noemen. Daarna was er slechts één minuut strijd tussen zijn geweten en datgene wat hij het militaire belang achtte. Toen deze minuut voorbij was, was het al te laat. Hij had zich ermee verbonden, hij was gecompromitteerd. En sindsdien is zijn verantwoordelijkheid alleen maar groter geworden. Hij heeft de misdaad van de anderen voor zijn rekening genomen. Hij is net zo schuldig als de anderen, hij heeft zelfs meer schuld dan zij, want hij was de baas over de rechtspraak en hij heeft niets gedaan. Kunt u zoiets begrijpen? Generaal Billot, de generaals de Boisdeffre en Gonse weten al een jaar lang dat Dreyfus onschuldig is. Dat afschuwelijke feit hebben ze voor zich gehouden! En die mensen slapen nog gewoon, ze hebben vrouwen en kinderen van wie ze houden!

Luitenant-kolonel Picquart heeft als eerzaam man zijn plicht vervuld. In naam van de gerechtigheid heeft hij aangedrongen bij zijn superieuren. Hij smeekte hen zelfs, hij heeft ze gezegd hoe politiek onverstandig hun afwachten was, gezien de verschrikkelijke storm die het zou doen opwaaien, die wel los moest barsten wanneer de waarheid bekend zou worden. Dat was ook wat Scheurer-Kestner enige tijd later tegen generaal Billot betuigde, hem bezwerend vanuit vaderlandsliefde de zaak ter hand te nemen, het niet zo te laten verergeren dat het een nationale ramp zou betekenen. Maar nee, de misdaad was begaan, de generale staf kon zijn misdaad niet meer toegeven. En luitenant-kolonel Picquart werd weggestuurd voor een militaire missie. Hij werd steeds verder en verder weggestuurd, tot in Tunesië toe, waar men op zekere dag zelfs zijn dapperheid wilde belonen door hem te belasten met een missie die hem zeker het leven gekost zou hebben, in het gebied waar ook de markies de Morès de dood gevonden heeft. Hij was niet in ongenade gevallen, generaal Gonse onderhield een vriendschappelijke correspondentie met hem. Alleen, er bestaan nu eenmaal van die geheimen die men beter niet ontdekt kan hebben.

In Parijs rukte de waarheid onweerstaanbaar op en we weten op welke manier de verwachte storm losgebarsten is. Mathieu Dreyfus heeft majoor Esterbazy aangegeven als de werkelijke auteur van het borderel op het moment waarop Scheurer-Kestner bij de minister van Justitie een verzoek tot herziening van het proces ging indienen. En hier verschijnt majoor Esterhazy zelf ten tonele. Volgens getuigenissen is hij eerst danig uit het lood geslagen, in staat om zelfmoord te plegen of op de vlucht te slaan. Daarna toont hij zich ineens zeer moedig, hij verbaast heel Parijs door de kracht van zijn houding. Dat komt doordat hij hulp gekregen had. Hij zou een anonieme brief ontvangen hebben die hem waarschuwde voor de intriges van zijn vijanden, een mysterieuze dame had zelfs de moeite genomen om hem 's nachts een stuk te komen overhandigen dat gestolen was bij de generale staf en dat hem redden moest. Ik kan er niets aan doen dat ik daar weer luitenant-kolonel du Paty de Clam terugvind, doordat ik de kunstgrepen van zijn rijke verbeelding herken. Zijn creatie, de schuldigverklaring van Dreyfus, was in gevaar en hij heeft beslist zijn creatie willen beschermen. De herziening van het proces? Maar dat zou het ineenstorten betekenen van zijn zo vergezochte, tragische feuilletonverhaaltje, waarvan de afschuwelijke ontknoping zich afspeelt op het Duivelseiland! Dat kon hij niet toestaan. Vanaf dat moment vindt het duel plaats tussen luitenant-kolonel Picquart en luitenant-kolonel du Paty de Clam, de ene met open vizier, de andere gemaskerd. We zien ze na korte tijd allebei terug voor een civiele rechtbank. In feite is het nog altijd de generale staf die zich verdedigt. Zij willen hun misdaad niet toegeven, die van uur tot uur gruwelijker wordt.

Men heeft zich met verbijstering afgevraagd wie de beschermheren van majoor Esterhazy waren. Om te beginnen is dat op de achtergrond luitenant-kolonel du Paty de Clam, die alles gearrangeerd en geleid heeft. Zijn stijl is herkenbaar in de belachelijke oplossingen. Vervolgens zijn het generaal Gonse, generaal de Boisdeffre, generaal Billot zelf, die zich verplicht voelden de majoor te laten vrijspreken, omdat ze niet de onschuld van Dreyfus konden erkennen zonder dat het departement van Oorlog onder de algemene verachting zou bezwijken. En het fraaie resultaat van deze wonderbaarlijke situatie is dat de eerzame man in dit geheel, luitenant-kolonel Picquart, die als enige zijn plicht gedaan heeft, het slachtoffer gaat worden, degene die men bekritiseert en straft. O gerechtigheid, wat een ellendige vertwijfeling benauwt ons hart! Ze gaan zover te zeggen dat hij gefraudeerd heeft, dat hij het telegram opgesteld heeft om Esterhazy te gronde te richten. Maar mijn God! Waarom dan? Met welk doel? Geeft u me een motief. Zou hij soms ook betaald worden door de joden? Het mooie van het verhaal is juist dat hij antisemiet is. Ja, we zijn getuigen van zo'n schandelijk schouwspel. Mannen die verloren zijn vanwege hun schulden en misdaden, moeten voor onschuldig doorgaan, terwijl de eerlijkheid zelve, een man met een correcte levenswandel, de klappen krijgt. Als het zover gekomen is met een maatschappij, dan valt ze in stukken uiteen.

Dat is dus, Meneer de President, de Esterhazy-affaire: een schuldige die voor onschuldig moet doorgaan. Sinds bijna twee maanden kunnen we dit mooie zaakje van uur tot uur volgen. Ik houd het kort, want dit is slechts in grote lijnen de samenvatting van het verhaal, waarvan de vlammende pagina's ooit nog eens breeduit geschreven zullen worden. We hebben natuurlijk ook generaal de Pellieux gezien en majoor Ravary, die een schurkachtig onderzoek uitgevoerd hebben, waarin oplichters verheerlijkt worden en eerzame mensen zwartgemaakt. Daarna is de krijgsraad bijeengeroepen.

Hoe kon men hopen dat een krijgsraad ongedaan zou maken wat een andere krijgsraad gedaan had?

Ik heb het er niet over dat de rechters niet zelfstandig kunnen kiezen. Dat is altijd mogelijk. Maar is het hoge ideaal van discipline, dat deze militairen in het bloed zit, niet voldoende om hun gevoel voor rechtvaardigheid aan de kant te zetten? Wie discipline zegt, zegt gehoorzaamheid. Wanneer de minister van Oorlog, de grote baas, onder applaus van de Kamer publiekelijk vastgesteld heeft dat het eerdere vonnis bindend is, wilt u dan dat een krijgsraad hem formeel tegenspreekt? Hiërarchisch gezien is dat onmogelijk. Met zijn uitspraak heeft generaal Billot de rechters een richting aangegeven en ze zijn met hun vonnis zonder verder redeneren recht op hun doel afgegaan. De van tevoren vastgestelde mening waarmee ze naar de rechtbank zijn gekomen, was klaarblijkelijk de volgende: 'Dreyfus is wegens verraad veroordeeld door een krijgsraad. Hij is dus schuldig. En wij als krijgsraad kunnen hem niet onschuldig verklaren, oftewel we weten dat we met het erkennen van de schuld van Esterhazy zouden verklaren dat Dreyfus onschuldig is.' Niets had hen daar vanaf kunnen brengen.

Ze hebben een onrechtvaardige uitspraak gedaan, die voor altijd zal drukken op onze krijgsraden, die voortaan een verdenking zal leggen op al hun vonnissen. De eerste krijgsraad kan nog onverstandig geweest zijn, de tweede is noodzakelijkerwijs crimineel. Het excuus, ik zeg het nogmaals, is dat de hoogste chef al had verklaard dat de eerder gedane uitspraak onfeilbaar was, heilig en boven de mens verheven, zodat zijn ondergeschikten niet het tegendeel konden beweren. Er wordt gesproken over de eer van het leger, we zouden het moeten liefhebben, respecteren. Ja natuurlijk, een leger dat bij de eerste bedreiging in het geweer komt, dat het Franse grondgebied verdedigt, daar staat het hele volk achter en daar hebben we slechts warme gevoelens en respect voor. Maar dan hebben we het niet over dit leger waarvan we nu juist wat meer waardigheid eisen vanuit onze behoefte aan gerechtigheid. Dit is slechts de eresabel, de heerser die morgen wellicht over ons gesteld zal zijn. En dan moeten we devoot de hand kussen die de sabel vasthoudt, alsof het God is, nee!

Ik heb het eerder al aangetoond: de Dreyfus-affaire is de affaire van het departement van Oorlog. Een officier van de generale staf wordt aangegeven door zijn kameraden van de generale staf en veroordeeld onder druk van de leiding van de generale staf. Dus nogmaals, hij kan niet als onschuldig terugkeren zonder dat de volledige generale staf schuldig is. Daarom hebben ze met gebruikmaking van alle mogelijke middelen, campagnes in de pers, verklaringen, invloed, Esterhazy alleen maar gedekt om voor de tweede keer van Dreyfus af te zijn. Wat zou de regering eens flink de bezem moeten halen door die jezuïetentroep, zoals generaal Billot het zelf noemt. Waar blijft nu dat kabinet dat werkelijk krachtig en goed vaderlandslievend optreedt, dat alles zal durven vernieuwen en herinrichten? Hoeveel mensen ken ik niet die doodsbang zijn voor een eventuele oorlog, omdat ze weten wie nu de landsverdediging in handen heeft! En wat voor broeinest van lage intriges, geroddel en verkwisting is die heilige vrijplaats geworden waar men beslist over het lot van het vaderland! Men huivert van de gruwelijke dingen die aan het licht zijn gekomen door de Dreyfus-affaire, dat mensenoffer van een ongelukkige, van een ‘vuile jood'! O wat daar niet allemaal gespeeld heeft aan gekte en krankzinnigheid, idiote fantasieën, lage praktijken, inquisitiemethodes en tirannie, het goedkope plezier van mensen met sterren en balken op de mouw, die het volk de laars op de nek zetten en ze hun schreeuw om waarheid en gerechtigheid weer laten inslikken, onder het leugenachtige en heiligschennende voorwendsel dat het hier om het staatsbelang zou gaan!

En het is ook een misdaad, om steun te zoeken bij de roddelpers, om zich te laten verdedigen door al het tuig van Parijs, zodat dat tuig nu onbeschaamd triomfeert over de nederlaag van het recht en van de simpele eerlijkheid. Het is een misdaad om de andere mensen van ordeverstoring te beschuldigen, die alleen maar willen dat Frankrijk ruimhartig blijft, aan het hoofd van alle vrije en rechtvaardige naties, terwijl men zelf het schandelijke complot beraamt om ten overstaan van de hele wereld een gerechtelijke dwaling door te drukken. Het is een misdaad om de publieke opinie te misleiden, om deze opinie die in verwarring is gebracht tot iedereen er gek van wordt, te misbruiken voor een zaak van leven of dood. Het is een misdaad om de bescheiden kleine luiden te vergiftigen, om hun reactionaire en intolerante gevoelens aan te wakkeren, zich verschuilend achter het gruwelijke antisemitisme waaraan dat grote vrijdenkende Frankrijk van de rechten van de mens ten onder zal gaan als het daar nu nog niet van genezen is. Het is een misdaad vaderlandslievende gevoelens te misbruiken om haat aan te wakkeren. En tot slot is het een misdaad om van de eresabel de moderne god te maken, terwijl alle menselijke kennis nu gebruikt wordt om de naaste te eren, om waarheid en gerechtigheid na te streven.

Deze waarheid, deze gerechtigheid, die wij zo vurig hebben gewenst, wat is het vreselijk om die zo met voeten getreden te zien, nog meer miskend en meer versluierd! Ik kan me voorstellen hoe Scheurer-Kestner ingestort is en ik geloof graag dat hij er uiteindelijk spijt van zal hebben niet opstandig te hebben gereageerd die dag bij de Kamervragen, dat hij toen niet het achterste van zijn tong heeft laten zien om alles omver te werpen. Hij is een groot man geweest, correct, loyaal zoals hij zijn hele leven al was. En hij heeft gedacht dat de waarheid op zichzelf overtuigend genoeg zou zijn, temeer daar die waarheid hem zonneklaar leek. Waar zou het toe gediend hebben alles omver te werpen, als het licht weldra door ging breken? En voor dit goede vertrouwen is hij zo wreed gestraft. Hetzelfde geldt voor luitenant-kolonel Picquart, die zo waardig is gebleven dat hij de brieven van generaal Gonse niet heeft willen publiceren. Dit scrupuleuze gedrag strekt hem des te meer tot eer omdat, terwijl hij de hiërarchie bleef respecteren, zijn meerderen hem door het slijk haalden en zelf op de meest onverwachte en onbeschaamde manier zijn proces voorbereidden. Het zijn twee slachtoffers, twee keurige mannen, eenvoudig van hart, die God zijn gang wilden laten gaan waar de duivel alles overhoop haalde. En tegenover luitenant-kolonel Picquart hebben we nog de volgende laagheid gezien: een Franse rechtbank laat een verklikker in het openbaar belastende verklaringen afleggen tegen een getuige, hem beschuldigen van alle misstappen, om vervolgens de reactie en verdediging van deze getuige te laten plaatsvinden achter gesloten deuren. Ik vind dat dit nog een bijkomende misdaad is en dat deze misdaad het algemene geweten wakker zal schudden. De militaire rechtbanken hebben zonder meer een zeer bijzondere opvatting van het recht.
Dit is dus de simpele waarheid, Meneer de President. Die is angstaanjagend en zal een smet blijven op uw ambtsperiode. Ik neem direct aan dat u in deze zaak geen enkele zeggenschap heeft, dat u de gevangene bent van de Grondwet en van uw omgeving. Maar daarom heeft u nog niet minder uw plicht als mens, waar u zich om bekommert en die u zult vervullen. Ik wanhoop overigens allerminst voor wat de uiteindelijke overwinning betreft. Ik herhaal het nogmaals met een heftiger overtuiging: de waarheid rukt op en is niet meer te stuiten. Maar op dit moment begint de Affaire pas echt, omdat vanaf nu de posities pas duidelijk zijn. Aan de ene kant de schuldigen die niet willen dat er duidelijkheid komt. Aan de andere kant degenen die rechtvaardigheid eisen al zouden ze hun leven daarvoor moeten geven. Ik heb het elders al gezegd en ik herhaal het hier: wanneer men de waarheid wegmoffelt, pakt zij zich samen en ontwikkelt daarmee zo'n explosieve kracht dat zij, de dag waarop ze aan het licht komt, alles mee de lucht in laat springen. We zullen zien of we op langere termijn niet een van de meest verstrekkende rampen voorbereiden.

Maar het is een lange brief geworden, Meneer de President. En het wordt tijd om tot een afronding te komen.

Ik beschuldig luitenant-kolonel du Paty de Clam ervan op duivelse wijze de basis te hebben gelegd voor een gerechtelijke dwaling - zonder zich van alle consequenties bewust te zijn, dat wil ik wel geloven - en vervolgens zijn kwalijke werk drie jaar lang verdedigd te hebben met de meest bizarre en meest strafbare intriges.

Ik beschuldig generaal Mercier ervan zich - al was het maar door zijn geestelijke zwakheid - medeplichtig gemaakt te hebben aan een van de grootste onrechtvaardigheden van deze eeuw.

Ik beschuldig generaal Billoc ervan dat hij overtuigende bewijzen in handen heeft gehad van de onschuld van Dreyfus en dat hij die weggemoffeld heeft, dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een misdaad tegen de mensheid en een belemmering van de rechtsgang, met een politiek doel en vanuit een poging om de gecompromitteerde generale staf te redden.

Ik beschuldig generaal de Boisdeffre en generaal Gonse van medeplichtigheid aan dezelfde misdaad, de ene ongetwijfeld vanuit een klerikale bevlogenheid, de andere misschien vanuit dat groepsgevoel dat het heilige huis van de ambtenarij op het departement van Oorlog tot iets onschendbaars bestempelt.

Ik beschuldig generaal de Pellieux en majoor Ravary ervan een doortrapt onderzoek te hebben geleid; daaronder versta ik een onderzoek van de meest monsterlijke partijdigheid, waarmee we in het rapport van laatstgenoemde een onverwoestbaar monument van naïef lef hebben.

Ik beschuldig de drie grafologen, de heren Belhomme, Varinard en Couard, ervan zeer leugenachtige en frauduleuze rapporten te hebben geschreven, tenzij uit medisch onderzoek blijkt dat ze alledrie lijden aan een oogafwijking en een afwijking in het beoordelingsvermogen.

Ik beschuldig de ambtenaren van het Ministerie van Oorlog ervan een gruwelijke lastercampagne te hebben gevoerd in de pers, met name in L'Éclair en in L'Écho de Paris, om de publieke opinie te misleiden en hun eigen fout te verbergen.

Ik beschuldig tenslotte de eerste krijgsraad ervan het recht verkracht te hebben door een beklaagde te veroordelen op basis van een stuk dat geheim is gebleven en ik beschuldig de tweede krijgsraad ervan, in opdracht, deze onwettigheid gedekt te hebben en daarmee op zijn beurt de juridische misdaad te hebben begaan om willens en wetens een schuldige vrij te spreken.

Ik besef terdege dat mijn uiting van deze beschuldigingen valt onder artikel 30 en 31 van de wet op de meningsuiting van 29 juli 1881, die een straf stelt op misdrijven van belastering. En daar stel ik mij vrijwillig aan bloot.

Wat de personen betreft die ik beschuldig, ik ken ze niet, ik heb ze nooit gezien, ik koester jegens hen noch wrok, noch haat. Ze zijn voor mij slechts onderdelen van een maatschappelijke kwaadwilligheid. En de daad die ik hier verricht is niets anders dan een revolutionair middel om de uitbarsting van waarheid en gerechtigheid te bespoedigen.

Ik heb maar één vurige wens en dat is om opheldering te verschaffen, in naam van de mensheid die zoveel geleden heeft en die recht heeft op geluk. Mijn vlammend protest is niets anders dan een hartenkreet. Laat men mij dus maar voor het Hof van Assisen durven dagen en laat het onderzoek in alle openheid plaatsvinden! Ik wacht.

Staat U mij toe, Monsieur le Président, om U van mijn dieptste respect te verzekeren.

Emile Zola

[ top | reacties welkom postbus@j-accuse.nl ]